Tuinbonen

 

Tuinbonen worden al zeer lang verbouwd en werden al in 6000 v.Chr. in het Middellandse-Zeegebied gegeten. De zaden waren toen echter nog vrij klein en zijn voor het eerst gevonden bij archeologische opgravingen bij Nazareth in Israël. In Europa wordt al voor 1492 melding gemaakt van de tuinboon.  

 

Rassen

De tuinboonrassen voor menselijke consumptie kunnen in twee groepen worden ingedeeld:

  • Rassen die na koken bruin worden en de typische enigszins bittere tuinboonsmaak bezitten. Deze rassen zijn bontbloeien en worden voor de verse consumptie geteeld. De navel van het zaad is of geel of wit. Bij de rassen met een witte navel worden twee typen onderscheiden: het Witkiem- en het Express-type. Het Witkiemtype is vroeg en geeft peulen met grote zaden. De planten worden 110-130 cm hoog en de peulen 16-20 cm lang met 4-5 zaden per peul. De zaden zijn grijswit met witte navel. Het Express-type is wat later en geeft een fijnere peul. De planten worden 80-100 cm hoog en de peulen 14-16 cm lang met 4-5 kleine zaden per peul. De zaden zijn grijswit met witte navel. Voorbeelden: Crimson Flowered Mix, Vectra, Red Epicure
  • Rassen die na koken blank of groen blijven en de typische enigszins bittere tuinboonsmaak missen. Deze rassen zijn witbloeiend en worden voor de verwerkende industrie geteeld. Ze hebben echter een harde schil, waardoor ze voor diepvriezen ongeschikt zijn. Bij conservering in glas blijft de opgiet bij deze rassen helder. Bruinkokende rassen geven een troebele opgiet. Voorbeelden: Driemaal wit
  • Rassen met zwarte navel, in dialecten soms boerentenen genoemd, (omdat de vorm van een tuinboon op een teen lijkt en de zwarte navel op een vuile nagel) zijn in Nederland nauwelijks nog in de handel. Een voorbeeld is het ras Leidse lange hangers.
  • Aquadulce zaai je in de herfst, waarna je in het voorjaar oogst.
  • The Sutton is de enige laagblijvende tuinboon, hij wordt maar 30 centimeter hoog. 

 

Grond

Tuinbonen houden van een goeddoorlatende grond die goed maar niet te veel water vasthoudt. Een hoog humusgehalte is goed voor de teelt. Compost of verse stalmest vlak voor het zaaien zijn uit den boze, net zoals stikstofmeststoffen. Als je die persé wilt aanbrengen, doe het dan ruim vantevoren, in de winter. De behoefte aan stikstof wordt voldaan door de stikstofbinding uit de lucht via de wortelknolletjes.  naar boven

 

Zaaien

  • Tuinbonen zaaien is niet zo moeilijk. Laat de bonen 24 uur weken in een laagje water. De droge bonen nemen heel veel water op waardoor ze al een voorsprong hebben bij het kiemen.
  • Ter plekke buiten zaaienTuinbonen worden in februari of maart gezaaid, dikwijls in dubbele rijen met een onderlinge afstand van 10 centimeter. Tussen deze dubbele rijen zit dan 30 centimeter. Zaai zo'n 5 centimeter diep. Na een paar dagen is er al een worteltje en na een tweetal weken is er groen aan de oppervlakte te bespeuren.
  • VoorzaaienEerst voorweken, daarna per twee in potjes zaaien. Of gewoon in een zaaibak. Afharden doe je door de plantjes buiten te zetten en in koude nachten met tuinfleece af te dekken. Als je in maart binnen voorzaait, zijn je plantjes al een aardig eind gegroeid wanneer in mei de bonenluis toeslaat. 

 

Dunnen

Dun de plantjes uit wanneer de eerste echte blaadjes verschijnen. Houd binnen de rij een afstand aan van 10-15 centimeter. 

 

Planten

Plant voorgezaaide tuinbonen op een afstand van 10x10 of 15x15 centimeter. Ze hebben een zonnig plekje nodig. Tuinbonen kunnen aardig wat vorst hebben, dus je kunt vroeg uitplanten.

 

Voeden

Bemest de grond ruim vóór het zaaien met een algemene meststof en geef dan ook kalk. Je hoeft tijdens het groeiproces geen stikstof te geven. Net als de meeste andere vlinderbloemigen kan de plant deze zelf uit de lucht halen en aan de wortels binden. Geef in periodes van droogte water, de plant mag niet te veel uitdrogen

 

Ziekten en plagen

Tuinbonen kunnen veel last van de zwarte bonenluis hebben. De luis is het eerste in de toppen van de planten te vinden en verspreidt zich daaruit verder over de plant en de peulen. Verwijder daarom als het kan de toppen van de planten voordat er luis in komt. Dit gaat alleen als je vroeg hebt gezaaid! Helaas is dit veelal niet voldoende. Een goede, biologische manier, om zwarte bonenluis te voorkomen is het om en om planten van rijen tuinbonen met rijen dille.


Bij late teelt kunnen het topvergelingsvirus (dat bladrol veroorzaakt) en het bonenscherp-mozaïekvirus (dat mozaïek-symptomen geeft), de planten ernstig aantasten.

Topvergeling wordt door bladluizen overgebracht op erwten en tuinbonen. Topvergeling komt het meeste voor in het zuiden, zuidwesten en Flevoland.


Verder kan bladvlekkenziekte (Ascochyta fabae) en chocoladevlekkenziekte (Botrytis spp.) optreden.


De bladrandkever (Sitona lineatus) vreet aan de blaadjes, waardoor de karakteristieke halve maantjes aan de bladranden ontstaan. Meestal geeft dit weinig schade.

 

Beschermen

Bescherm de plantjes in koude nachten door ze met tuinfleece af te dekken.
Neem voorzorgen opdat de vogels de bonen niet uit de grond halen. Een natuurvriendelijke methode is de zaaigeultjes afdekken met heel korte takjes van snoeiafval. In een net kunnen de vogels makkelijk verstrikt raken. Afdekken met fijn gaas of vliesdoek kan natuurlijk ook. Vermijd in dat verband te ondiep zaaien. 

 

Oogsten

Tuinbonen kun je vers of gedroogd eten. De peulen zijn niet eetbaar. Wanneer je ze vers eet moet je oogsten als de bonen nog jong zijn. Als je de bonen gedroogd wilt gebruiken, oogst je pas als de peulen geel en dor zijn. Leg de bonen buiten in de zon of binnen op een droge, goedgeventileerde plek en laat ze liggen tot ze helemaal droog zijn. Eenmaal gedroogd zijn ze dan jarenlang houdbaar