Libellen en waterjuffers

 

Libellen (Odonata) vormen een insectenorde die wereldwijd voorkomt met ruim 5.000 soorten, merendeels in warmere gebieden. In Nederland en België worden 70 soorten aangetroffen. Libellen zijn vrij gemakkelijk aan de hand van de volgende kenmerken van andere insecten te onderscheiden:

  • Twee paar vleugels, die stevig, rijk geaderd en niet opvouwbaar zijn, behalve bij de suborde van de waterjuffers (Zygoptera).
  • Kleine voelsprieten, die nauwelijks opvallen.
  • Een lang en meestal slank achterlijf.
  • Grote facetogen op een beweeglijke kop.
  • Het borststuk is schuin gericht.
  • De poten zijn naar voren geplaatst.

De juiste naam in de Nederlandse taal is 'libel', meervoud 'libellen'. Het is vermoedelijk onder invloed van de naam van een weekblad dat in Nederland vaak van 'libelle' wordt gesproken. 

 

De ontwikkeling van de libel verloopt vanaf eitje via larve tot volwassen insect met vleugels. Libellen ondergaan via een serie van negen tot zestien vervellingen een onvolledige gedaanteverwisseling, niet een volledige metamorfose zoals vlinders.

Afzet van de ronde eitjes vindt plaats in de modder, net onder het wateroppervlak of door verstrooing over het water. De meeste eitjes ontwikkelen zich in twee tot vier weken tot larve. De eitjes worden bedreigd door uitdroging en wespen.

 

Een net uitgekomen larve is zeer gevoelig voor kou. Daarom worden de eerste vervellingen snel doorlopen om daarna te kunnen overwinteren. Larven lijken al vanaf het begin op volwassen dieren. Wel zijn de ogen kleiner, het lijf korter en ontbreken de vleugels. De larven verblijven tot maximaal vijf jaar onder water. Ze zijn zeer vraatzuchtig en jagen op kleine waterdiertjes en zelfs kleine visjes. Larven kunnen opgegeten worden door vissen, kikkers, waterinsecten, en zelfs door soortgenoten.

Voor de laatste vervelling, van larve naar volwassen libel, verlaten ze het water. Dit is riskant omdat het uren duurt om op te drogen en het diertje droge vleugels en een droog lichaam moet hebben voor het kan vliegen. Wanneer ze eenmaal kunnen vliegen, zijn volwassen libellen moeilijk te verschalken. Toch slagen zwaluwen, boomvalken en bijeneters daarin. Ook komt kannibalisme voor. De grootste bedreiging wordt gevormd door de mens, die de biotopen van de libel aantast.

 

Zoals alle insecten moeten libellen hun lichaamstemperatuur regelen door hun spieren te gebruiken. Vóór het wegvliegen zal een niet goed opgewarmde libel een tijdje met de vleugels trillen. Het zonlicht wordt optimaal gebruikt: ze gaan 's ochtends of onder koele omstandigheden op lichte ondergrond zitten om zo veel mogelijk straling op te vangen. De vleugels worden daarbij enigszins gespreid gehouden om zo min mogelijk in de eigen schaduw te zitten. In de namiddag zitten glazenmakers vaak op warme oppervlakten, zoals stenen of boomstammen, waarbij ze hun lijf tegen de warme ondergrond aandrukken. Bij heet weer verkleinen libellen vaak de hoeveelheid lichaamsoppervlakte die aan de zon wordt blootgesteld door het achterlijf op te richten - een soort handstand die 'obeliskhouding' wordt genoemd.

 

Van de ongeveer 5.200 soorten libellen denkt men dat er 25 tot 50 migreren, zoals trekvogels. Het is dus waarschijnlijk dat insecten reeds voor de vogels met migraties over lange afstanden begonnen zijn.

 

Libellen zijn vaak bij water te vinden omdat hun larven daarop zijn aangewezen. Ze zijn uitstekende indicatoren voor de kwaliteit van de omgeving, omdat ze in alle wateren behalve de zee en sterk vervuild wateren voorkomen. Toch kunnen ze ook op flinke afstand van water aangetroffen worden, bijvoorbeeld als ze op jacht zijn. Ze hebben dan vaak een voorkeur voor hooggelegen warme plaatsen. Libellen zijn ook regelmatig te vinden in stadsranden en groene woonwijken. 

 

Relatief weinig libellen leven in stromend water, zoals beken en rivieren. Zeker in snelstromende wateren kunnen alleen gespecialiseerde soorten gevonden worden. Hun larven hebben dit zuurstofrijke water nodig. Hier zijn beekjuffers, bronlibellen en rombouten te vinden. Veel meer soorten verkiezen stilstaand water van plassen, poelen, meren en vijvers. Hun larven leven in de vlakkere oeverzones en tussen waterplanten. Sommige gespecialiseerde soorten, zoals een aantal heidelibellen, hebben bepaalde plantensoorten nodig. De meeste libellen hebben geen specialisatie en hun larven kunnen vaak behoorlijke watervervuiling trotseren.
Een biotoop die bijzonder onder druk staat is die van vennen en hoogvenen. De libellen die hier leven zijn zeer gespecialiseerd vanwege de extreme omstandigheden: voedselarmoede, lage zuurgraad en sterke temperatuurschommelingen. Bij vernietiging van dit biotoop verdwijnen deze soorten, zoals speerwaterjuffer en venglazenmaker. 

 

De oudste vondsten van libelachtige dieren stammen van 320 millioen jaar geleden uit het Carboon. Deze dieren, Palaeodictyopteren genoemd, hadden een spanwijdte van 60 cm en leefden in bosrijk gebied. Het waren nog geen echte libellen maar zijn waarschijnlijk de voorouders van alle gevleugelde insecten. Uit het Perm zijn zo'n twintig 'echte' libellen (Protodonata) bekend die zelfs een vleugelspanwijdte van 75 cm hadden. De eerste vertegenwoordigers van de huidige libellenfamilies zijn uit het late Jura. De laatste 150 millioen jaar is de bouw en waarschijnlijk ook de levenswijze van libellen nauwelijks meer veranderd.