Bijen

 

Bijen zijn een groep van insecten behorend tot de orde vliesvleugeligen. Biologisch gezien hebben de bijen echter géén eigen groep. Alle soorten bijen behoren tot de superfamilie waartoe ook alle graafwespen behoren. Ook de hommels behoren tot de bijen en zijn er zeer sterk aan verwant, veel meer dan de graafwespen zijn. Er worden onder andere sociale bijen (honingbijen) en solitaire bijen onderscheiden. Niet allemaal kunnen ze steken: er bestaan ook angelloze bijen.

 

Honingbijen

 

 

Indringers zoals wespen of bijen uit andere volken worden verjaagd. Als zij 21 dagen oud is, vliegt de werkster voor de eerste maal uit om nectar en stuifmeel te verzamelen. Van de vroege morgen tot laat in de avond, zolang het licht is, de bloemen nectar geven en de buitentemperatuur boven de 10 graden is, vliegt zij uit. Informatie over nieuwe voedselbronnen wordt door middel van een bijendans aan de andere bijen doorgegeven. Door het zware werk en de enorme afstanden die de werkster aflegt slijten haar vleugels: ze vliegt op sommige dagen wel 250 kilometer. Na ongeveer 800 kilometer vliegen zijn haar vleugels versleten.

Voortplanting en zwermen
Het bijenvolk is een sterke leefgemeenschap, de voortplanting is niet gericht op een enkele bij maar veeleer op het volk. Er moeten dus meer volken komen, en dat gaat zo: in het voorjaar groeit het aantal bijen in een volk. Alle bloemen bloeien en er komt veel voedsel (honing en stuifmeel) binnen. Op een gegeven ogenblik beginnen de werksters grotere cellen in de raten te maken en in deze cellen legt de koningin onbevruchte eieren. Uit deze eieren komen na 24 dagen de darren die na ongeveer een week geslachtsrijp zijn. Het wonderlijke is dat een dar geen vader heeft, maar wel een opa!
Als er eenmaal darren zijn, gaan de werksters langs de randen van de raten een aantal grote cellen maken: daar legt de koningin een normaal bevrucht eitje in. Als na drie dagen het larfje uit het eitje kruipt, krijgt dit larfje bijzonder voedsel: de zogenaamde koninginnengelei. Dit eiwitrijke voedsel maken de werksters met behulp van nectar, stuifmeel en een bijzondere klier in hun kop. Deze larven groeien heel snel en verpoppen na zes dagen. Dertien dagen nadat de larve uit het ei is gekomen, wordt de nieuwe koningin geboren. Net voor haar geboorte waarschuwt de nieuwe koningin, door middel van bepaalde piepgeluiden, het zogenoemde tuten en kwaken, dat zij in aantocht is.

Leefwijze

In de vrije natuur leven honingbijen op beschutte plekken zoals in holle bomen. Door de mens gehouden bijen leven in een bijenkorf of 'kast'.
Een bijenvolk is een sterke sociale eenheid, het individu binnen die gemeenschap telt niet. Er zijn binnen een volk drie typen bijen: een koningin, werksters en darren. De koningin is een vrouwelijke bij, die voor het nageslacht zorgt. De werksters zijn onvruchtbare vrouwelijke bijen, die al het andere werk doen. De darren zijn de mannelijke bijen, zij paren met de koningin en zijn daarna niet meer nodig.
De darren halen zelf geen voedsel, maar worden gevoerd door de werksters. In de nazomer, wanneer er minder honing gehaald wordt en de darren niet meer nodig zijn, jagen de werksters hen de kast uit. Als zij niet goedschiks willen gaan, dan maar kwaadschiks: de werksters steken de darren dood en gooien ze buiten de woning, dit wordt ook de darrenslacht genoemd.

 

Het leven van een werkster

De koningin legt eitjes in de cellen van de raat. Na drie dagen kruipt er een larfje uit. Dit larfje wordt gevoed door de werksters en na zes dagen verpopt het zich: dan wordt de cel door de werksters met een dekseltje van was afgesloten. In de gesloten cel vindt de gedaanteverwisseling plaats. Eenentwintig dagen na het leggen van het eitje knaagt de jonge bij het wasdekseltje stuk en kruipt uit de cel. Het larfje is nu uitgegroeid tot een werksterbij. Ze heeft, zoals alle insecten, een kop, een borststuk en achterlijf, zes poten en vier vleugels. Direct nadat zij uit de cel is gekropen, begint haar werkzame leven. 

Haar eerste taak is het schoonpoetsen van cellen, enkele dagen later is zij ook in staat de nectar te bewerken. Na zes dagen kan zij jonge larven verzorgen en voeden. De arbeid gaat dag en nacht door, de werkster rust vrijwel nooit. Als de werkster vijftien dagen oud is, zal zij zo nu en dan bij de vliegopening gaan kijken en helpt daar ook bij de bewaking van de woning.

De oude koningin vliegt met ongeveer de helft van het volk uit nadat de eerste koninginnecellen gesloten worden, dat wil zeggen tussen 7 en 1 dag voor de geboorte van de jonge koninginnen, en zoekt een nieuwe woning. Dit noemen we het zwermen van de bijen, zo’n eerste bijenzwerm telt meestal 10.000 à 20.000 bijen. De bijen hebben zich voor het verlaten van de woning helemaal volgezogen met honing en kunnen niet gemakkelijk steken. In het gehalveerde volk komen nu binnen enkele dagen nog verschillende koninginnen uit en telkens verlaat de oudste, met de helft van het resterende volk, de kast om een nieuwe woning te zoeken. Op deze manier splitst het volk zich op in 3 tot 6 volken. De volken beginnen in hun nieuwe woning direct met het bouwen van raten, de nieuwe koninginnen maken na ongeveer 3 tot 15 dagen hun bruidsvlucht. In de namiddag vliegen zij uit en begeven zich naar een plaats waar de darren zich verzameld hebben. De darren achtervolgen haar en alleen de snelsten kunnen met de koningin paren, dit gebeurt tijdens de vlucht. Na de paring sterft de dar. De koningin paart met 10 tot 20 darren en heeft dan voldoende sperma voor haar leven dat maximaal 5 jaar duurt. 

Als de bevruchte koningin terugkeert, blijft zij verder in de woning en ongeveer twee tot drie dagen later begint zij met het leggen van de eitjes. De koningin kan in het hoogseizoen tot 2.000 eitjes per dag leggen, wat ongeveer het dubbele van haar eigen gewicht is, zodat het volk snel uitgroeit tot een gemeenschap van 40.000 tot 70.000 werksters.  

 

Het nut van de honingbij

In de westerse landen heeft de bijenteelt door de eeuwen heen een grote perfectie bereikt: de bijen die in Europa door imkers worden gehouden zijn tam, ze steken minder snel en maken grote volken. De opbrengst in Nederland bedraagt ongeveer 30 kilo honing per volk per jaar. Vooral ook de productie van bijenwas heeft vanaf de tijd van Karel de Grote in Europa bijgedragen aan de ontwikkeling van de bijenteelt. Vooral in de kloosters werd het imkervak uitgeoefend: de was werd voor het maken van kaarsen gebruikt.
Bijen produceren honing en was, dat is echter niet hun belangrijkste taak. De bijen bestuiven de bloemen van alle planten die zij bezoeken. Daarom zien we vaak bij fruittelers bijenkasten. Doordat de bloemen bestoven worden, zullen er meer en betere vruchten aan de bomen groeien. Het bijzondere van de honingbij is dat zij plantvast is. Dat wil zeggen: een bij vliegt altijd maar op één soort plant, pas als de bloemen van die plant geen honing meer geven zoekt zij een andere plant.

Op deze wijze ontstaat altijd een bestuiving met het stuifmeel van dezelfde soort plant. Tijdens de vlucht blijft het stuifmeel tussen de haren zitten. De achterpoten, met de stuifmeelkorfjes, laat de bij tijdens het vliegen losjes omlaag hangen. 

 

Honing

Bijen maken honing van de nectar die zij verzamelen op de bloemen. Planten produceren suikerhoudende plantensappen waaronder nectar, die wordt gevormd in de honingklieren van de bloem. De bij verzamelt de nectar in haar honingblaas, daarin worden bepaalde stoffen toegevoegd en begint het omzettingsproces.

Als de bij in haar woning komt, wordt de nectar in de cellen van de raat gedeponeerd en vervolgens door andere bijen verder bewerkt. De bijen zorgen ervoor dat de nectar indikt en onder invloed van de enzymen uit de honingblaas ontstaat zo de honing. Als het suikergehalte van de honing hoog genoeg is (>85 %), zal de honing niet meer bederven en worden de cellen door de werksters afgesloten met een wasdekseltje. Zo is de honing bijna onbeperkt houdbaar en beschikbaar op momenten dat de bijen hem nodig hebben. De smaak en de geur van honing worden bepaald door de aromatische stoffen in de planten. Er zijn verschillende soorten, zoals heidehoning, lindehoning, koolzaadhoning, enzovoort.

 

Ziekte en parasieten

  • De bacterie Amerikaans vuilbroed kan hele bevolkingen aantasten. Deze moeten dan geruimd worden.
  • De varroamijt, een bijenparasiet, zuigt bloed bij de volwassen bijen en legt haar eitjes in de cellen bij het broed. De larve van de mijt leeft ten koste van de bijenlarve: de bij komt vaak mismaakt, met veel te kleine of zelfs zonder vleugels ter wereld.
  • Andere parasieten zijn de grote en kleine wasmot en een kever, de Aethina tumida oftewel kleine kastkever, welke laatste potentieel een ernstige bedreiging vormt ook voor de Nederlandse imkerij, maar hier nog niet is gesignaleerd. De wasmotten zijn onder controle te houden door goede korfhygiene.
  • Er zijn ook mysterieuze aandoeningen, waar nog niet veel duidelijkheid over is. Zo komt het steeds vaker voor dat bijen door nog onbekende oorzaak massaal dood worden aangetroffen in het nest. Daarnaast sterft een groeiend percentage van de volken tijdens de winterperiode, onduidelijk is waarom. In de Verenigde Staten zijn een steeds groter aantal complete volken uit het nest vertrokken, ook hiervan heeft men geen idee wat de oorzaak is of waar de bijen naartoe vliegen. Mogelijke oorzaken worden gezocht in de klimaatverandering, bepaalde ziekten of een tekort aan wilde bloemen.  

 

Solitaire bijen

In Nederland komen ruim 330 soorten solitaire bijen voor, waarvan de volgende soorten het belangrijkste zijn: zijdebijen, groefbijen, zandbijen, metselbijen en behangersbijen.
Hebben honingbijen en enkele soorten hommels een sociale levenswijze, de solitaire bij doet alles in zijn uppie: nestmaken, voedselzoeken, eileggen. Soms liggen de nesten dicht bij elkaar en vormen kolonies maar dat hoeft niet. Ze leven vaak maar een paar weken, de nakomelingen overwinteren soms als larve, soms als pop en soms als volwassen insect.

 

Levenswijze

Wilde bijen hebben vaak een hele speciale relatie met hun biotoop. Soms zijn ze voor hun voedsel geheel afhankelijk van één soort plant. Ook zijn er soorten die uitsluitend in één bepaalde soort bodem. Het gebied waarbinnen een bij voedsel zoekt, is niet erg groot en mede afhankelijk van de grootte van het dier. Wilde bijen vliegen vaak op planten waar honingbijen 'hun neus voor ophalen'. Het vervoer van het stuifmeel, eiwitrijk voedsel voor de larven, gebeurt ook per soort verschillend. Enkele soorten hebben zogenaamde korfjes aan hun achterpoten, andere zoals metselbijen, hebben lange haren aan hun buik waartussen de stuifmeelpollen goed blijven zitten. Sommige soorten wilde bijen verzamelen het in hun speciaal daarvoor ontworpen krop, een verbreding van het spijsverteringskanaal. 

 

Voortplanting

Wilde bijen kunnen op hele verschillende plekken hun nest maken, het verschilt per soort. Vele maken een nest in de grond, soms gewoon verticaal naar beneden, anderen graven horizontaal in een talud of dijk. Weer anderen kauwen zelf een nestholte uit in verrot hout of gebruiken oude kevergangen in dood hout. Maar ook holtes in stenen muren of holle rietstengels worden afhankelijk van welk soort als nestlocatie gekozen. Harsbijen bouwen hun eigen kleine broedcelletje van leem en hars, dat ze van de bomen halen. Afwerking van de binnenzijde kan met stukjes blad (behangersbij) of met harige vezels van planten (wolbijen), zijdebijen gebruiken een zelfgemaakte vloeistof dat na opdroging een zijdeachtige glans heeft.
De familie kent ook enkele geslachten die parasitair leven op andere solitaire bijen. Zij leggen een ei in het nest van een andere solitaire soort. We noemen ze koekoeksbijen. Enkele voorbeelden van die geslachten: bloedbijen, kegelbijen, viltbijen en wespbijen. 

 

Angel

Alle vrouwelijke wilde bijen kunnen steken, maar de meesten hebben slechts een hele kleine angel, die niet eens door de huid heen komt. Mannetjes hebben er geen, omdat de angel is ontstaan uit een legbuis voor het leggen van de eieren. Wilde bijen steken niet gauw: ze hebben geen kolonie te verdedigen. Een steek van een honingbij of van een hommel kan wel door de huid heen prikken en behoorlijk zeer doen.